Leerdoelen:
Je kan een beschrijving geven over wat elektriciteit is.
Je kan een aantal apparaten benoemen welke spanning leveren.
Je berijpt dat niet elk apparaat dezelfde spanning nodig heeft.
Bestudeer blz. 2-4 (leerboek)
Maak opdracht 1-13 + 18-20 (werkboek blz. 1+3+4)
Leerdoelen:
Je kent alle symbolen om een stroomkring schematisch te tekenen.
Je kan in een stroomkring aangeven welke schakelaar je moet omzetten om een lampje te laten branden.
Je weet dat elektronen een negatieve lading hebben en worden aangetrokken tot de positieve kant van de batterij of spanningsbron.
Je weet wat het verschil is tussen een geleider en een isolator.
Je kan van zowel geleiders als isolatoren een voorbeeld geven.
Je weet wat weerstand en geleiding is.
Bestudeer blz. 5+6 (leerboek)
Maak opdracht 1-10 (werkboek blz. 5+6)
Leerdoelen:
Je snapt het verschil tussen een serie- en een parallelschakeling en hoe je hiermee lampjes kan schakelen.
Je begrijpt dat alle elektronen (de stroom) bij een serieschakeling maar 1 pad kunnen stromen en bij een parallelschakeling kan de stroom meerdere paden kiezen.
Je kan verschillende schakelschema's bedenken om drie lampjes te schakelen.
Maak opdracht 20+21 (werkboek blz. 10)
Bestudeer blz. 8 (leerboek)
Maak opdracht 1-6 (werkboek blz. 11)
Leerdoelen:
Je weet dat er twee standaard eenheden bestaan voor het meten van energie.
Je kan de energie uitrekenen in joule.
Je kan de energie uitrekenen in kilowattuur
Je weet wat een permanente magneet is.
Je weet wat een elektromagneet is.
Je kan uitleggen hoe een dynamo werkt.
Bestudeer blz. 9+10 (leerboek)
Maak opdracht 13-21 (werkboek blz.16+17)
Maak opdracht 1-17 (werkboek blz.18+21)