(Let op: de voorbeeld toets is van de oude methode, het zou best kunnen dat er kleine onderdelen inzitten die je nu niet meer hoeft te kennen, hou je nieuwe boek aan)
(Let op: de voorbeeld toets is van de oude methode, het zou best kunnen dat er kleine onderdelen inzitten die je nu niet meer hoeft te kennen, hou je nieuwe boek aan)
Leerdoelen:
Je kent de begrippen:
Amplitude
Trillingstijd en periode
Frequentie
Hertz
Uitwijking-tijddiagram
Elektrocardiogram
Harmonische trilling
Oscillogram
Je kan de trillingstijd omrekenen in frequentie en andersom en je kan de uitwijking bij trillingen berekenen.
Je kan (u,t)-diagrammen tekenen en aflezen.
Je kan een (u,t)-diagram analyseren.
Bestudeer blz 104+105 en maak opdracht 1-5+7+8
Leerdoelen:
Je kent de begrippen:
Harmonische trilling
Resulterende kracht
Eigenfrequentie
Resonantie
Trillingstijd
Je kan rekenen met de formule voor de trillingstijd van een massa-veersysteem.
Je kan uitleggen wat resonantie is en wanneer dit verschijnsel optreedt.
Je kan beredeneren wanneer een trilling harmonisch is.
Bestudeer blz 110+111 en maak opdracht 10-16
Leerdoelen:
Je kent de volgende begrippen:
Fase
Gereduceerde fase
Je kan de uitwijking en de maximale snelheid bij een trilling berekenen.
Je kan uitleggen wat de overeenkomst en het verschil is tussen fase en gereduceerde fase.
Je kan gegevens over kracht, versnelling, fase, uitwijking en frequentie combineren.
Bestudeer blz 116+117 en maak opdracht 21-30
Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Lopende golf
Transversale golf
Longitudinale golf
Golflengte
Faseverschil
Je kan rekenen met golflengtes, frequenties en faseverschillen.
Je kan het verschil uitleggen tussen (u,x)-en (u,t)-diagrammen.
Bestudeer blz 122+123 en maak opdracht 32-35 +37
Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Staande golf
Knopen en buiken
Grondtoon en boventoon
Je kan bij een instrument de frequentie van de grondtoon en de boventonen bepalen.
Je kan uitleggen hoe staande golven de toon bepalen bij snaar- en blaasinstrumenten.
Je kan aan de hand van de verhouding tussen de frequenties van grondtoon en boventonen beredeneren of het om een snaar- of een blaasinstrument gaat.
Bestudeer blz 128+129 en maak opdracht 43-50